prostaat
Nederlands
Woordafbreking
- pros·taat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorstanderklier’ voor het eerst aangetroffen in 1923 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | prostaat | prostaten |
verkleinwoord | prostaatje | prostaatjes |
Zelfstandig naamwoord
prostaat m
- (anatomie) een klier tussen de blaas en de penis van de man
- Oudere mannen krijgen soms last van hun prostaat.
Afgeleide begrippen
- prostaatcarcinoom, prostaatkanker, prostaatklier, prostaatoperatie, prostaatvergroting, prostatitis
Vertalingen
1.een klier tussen de blaas en de penis van de man
Gangbaarheid
- Het woord prostaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'prostaat' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.