profeet
Nederlands
Woordafbreking
- pro·feet
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorspeller’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | profeet | profeten |
verkleinwoord | profeetje | profeetjes |
Zelfstandig naamwoord
profeet m
- (religie) een persoon die boodschappen van een godheid aan de mensen doorgeeft
- om een verschil van mening over de opvolging van de profeet (1300 jaar geleden) worden nu nog elke dag bommen geplaatst
- iemand die de toekomst voorspelt
- weet u het verschil tussen een valse en een echte profeet?
Synoniemen
- [|] ziener
- [2] voorspeller, voorzegger
Hyponiemen
|
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
- profeetschap, profetenschool, profetenwaan, profetisme
Vertalingen
1. een persoon die boodschappen van een godheid aan de mensen doorgeeft
Gangbaarheid
- Het woord profeet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'profeet' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.