ziener

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ziener    (hulp, bestand)
  • IPA: /zinər/
Woordafbreking
  • zie·ner
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van zien met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord ziener zieners
verkleinwoord zienertje zienertjes

Zelfstandig naamwoord

ziener m

  1. iemand die visioenen heeft, iemand die zegt in de toekomst te kunnen kijken
    • Wat zich voor het oog van de ziener Johannes openbaart in het beeld van de glazen zee verscheen voor de poëtische blik van Novalis als de stad van Arktur. [1]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • zienersblik
  • zieneroog
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord ziener staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bock, E; L. Mirandolle en R. Hansen (1989). De Apocalypse: de tekenen des tijds in de Openbaring van Johannes, p. 60. Uitg.: Christofoor, ISBN 9789062383337.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.