privéreis
Nederlands
Woordafbreking
- pri·vé·reis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van privé zn en reis zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | privéreis | privéreizen |
verkleinwoord | privéreisje | privéreisjes |
Zelfstandig naamwoord
privéreis v/m [1]
- een reis die men maakt voor het eigen genoegen en dus niet voor een bedrijf of school
- Agramunt, die eerder erkende dat hij fout zat en excuses aanbood voor de „privéreis”, mag voortaan geen officiële bezoeken en verklaringen meer afleggen namens de vergadering, zo besloot het parlementsbestuur vrijdag. [2]
- Het koninklijk paar, dat voor een privéreis al een week in China verblijft, begint zondag aan het officiële deel van de reis. De Chinese president Xi Jinping ontvangt het koninklijk paar maandag. [3]
Gangbaarheid
- Het woord privéreis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'privéreis' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Reformatorisch Dagblad 28-04-2017 Parlementschef Raad van Europa gekortwiekt
- Tubantia 25-10-15, Koning in videoboodschap aan Chinese volk: Ni hao
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.