prediceren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·di·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Franse prédiquer (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
prediceren
prediceerde
geprediceerd
zwak -d volledig

Werkwoord

prediceren [1]

  1. overgankelijk voorspellen
  2. overgankelijk iets zeggen, iets beweren (vooral (wiskunde))
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord prediceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.