predator
Nederlands
Woordafbreking
- pre·da·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘roofdier’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
- afgeleid van het Latijnse praedari (plunderen) met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | predator | predatoren predators |
verkleinwoord | predatortje | predatortjes |
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord predator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'predator' herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen. |
Engels
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.