predator

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·da·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘roofdier’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • afgeleid van het Latijnse praedari (plunderen) met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord predator predatoren
predators
verkleinwoord predatortje predatortjes

Zelfstandig naamwoord

predator m

  1. (dierkunde) roofdier
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord predator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
72 %van de Nederlanders;
73 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • IPA: /ˈpredətər/
enkelvoud meervoud
predator predators

Zelfstandig naamwoord

predator

  1. (dierkunde) roofdier
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.