praatje

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • praat·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord praatje praatjes

Zelfstandig naamwoord

praatje o dim. tant.

  1. een min of meer informele voordracht
    • Zijn praatje werd bijzonder goed ontvangen. 
  1. een gezellige conversatie
    • Hij maakte een praatje met zijn buurman en vroeg hem of hij de wedstrijd ook gezien had. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • bakerpraatje, beuzelpraatje, buurpraatje, kletspraatje, lasterpraatje, pispraatje, roddelpraatje, verkooppraatje, weerpraatje
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Praatjes vullen geen gaatjes.
met praten alleen komt men er niet, er moet ook wat gedaan worden
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

praatje o

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord praat

Gangbaarheid

  • Het woord praatje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.