praatje
Nederlands
Woordafbreking
- praat·je
Zelfstandig naamwoord
praatje o dim. tant.
- een min of meer informele voordracht
- Zijn praatje werd bijzonder goed ontvangen.
- een gezellige conversatie
- Hij maakte een praatje met zijn buurman en vroeg hem of hij de wedstrijd ook gezien had.
Hyponiemen
- bakerpraatje, beuzelpraatje, buurpraatje, kletspraatje, lasterpraatje, pispraatje, roddelpraatje, verkooppraatje, weerpraatje
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Praatjes vullen geen gaatjes.
met praten alleen komt men er niet, er moet ook wat gedaan worden
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord praatje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'praatje' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.