praal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  praal    (hulp, bestand)
  • IPA: /'pral/
Woordafbreking
  • praal
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘pracht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord praal -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

praal v/m

  1. opzichtige schoonheid
    • De praal van de feestjes van Paris Hilton is steeds een beetje overdreven. 

Werkwoord

vervoeging van
pralen

praal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pralen
    • Ik praal. 
  2. gebiedende wijs van pralen
    • Praal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pralen
    • Praal je? 

Gangbaarheid

  • Het woord praal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.