poll

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  poll    (hulp, bestand)
  • IPA: /pɔl/
Woordafbreking
  • poll
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘stemming’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • van Engels poll
enkelvoud meervoud
naamwoord poll polls
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

poll m

  1. opiniepeiling, onderzoek waarbij mensen naar hun opvatting wordt gevraagd
    • Volgens een poll in de krant waar bijna 400 lezers aan meededen wil driekwart van de bewoners graag een tweede supermarkt in het dorp. 
    1. (politiek) verkiezingsonderzoek waarbij mensen naar hun toekomstig stemgedrag wordt gevraagd
      • Een poll van onderzoeksbureau TNS duidt er dinsdagmiddag op dat de voorstanders van een uittreden uit de EU een voorsprong hebben van 7 procentpunt. [2]
  1. bindende stemming waar alle mensen uit een groep aan kunnen meedoen
    • De nieuwe naam van de vereniging wordt bepaald door een poll onder de leden. 
    1. (politiek) (België) stemming onder de leden van een politieke partij om tot een kandidatenlijst te komen
      • Bij de poll voor de samenstelling van de katholieke lijst kwamen Cooreman en Siffer in 1912 respectievelijk als eerste en tweede uit de bus. [3]

Gangbaarheid

  • Het woord poll staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
82 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /poʊl/ (VS)
Woordafbreking
  • poll
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
poll polls

Zelfstandig naamwoord

poll

  1. poll
  2. hoofd, kruin
  3. (verouderd) aantal hoofden, als aanduiding hoe groot een groep mensen is
Afgeleide begrippen
  • [2] poll tax
Overerving en ontlening
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.