kruin
Nederlands
Woordafbreking
- kruin
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bovenste deel van hoofd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kruin | kruinen |
verkleinwoord | kruintje | kruintjes |
Zelfstandig naamwoord
kruin v/m
- het bovenste deel van het hoofd, dat gewoonlijk met haar bedekt is
- In sommige kloosterordes hebben de monniken een kruinschering of tonsuur, waarbij het haar van de kruin wordt weggeschoren.
- het bovenste deel van een boom waar de bladeren zitten
- Je zag vanuit de ramen de kruinen van twee grote platanen. [2]
Gangbaarheid
- Het woord kruin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kruin' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.