polder

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  polder    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpɔldəʀ/
Woordafbreking
  • pol·der
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bemalen land’ voor het eerst aangetroffen in 1130 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord polder polders
verkleinwoord poldertje poldertjes

Zelfstandig naamwoord

polder m

  1. (waterstaat) een bedijkt stuk land waarin de waterstand kunstmatig geregeld wordt
    • Heel Flevoland is één grote polder. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
polderen

polder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van polderen
    • Ik polder. 
  2. gebiedende wijs van polderen
    • Polder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van polderen
    • Polder je? 

Gangbaarheid

  • Het woord polder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • IPA: /pɔl.ˈdɛʁ/
Woordafbreking
  • pol·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan het Nederlandse polder.
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  polder     le polder     polders     les polders  

Zelfstandig naamwoord

polder m

  1. polder
  1. «La digue étant rompue, le polder fut inondé.»
    Omdat de dijk gebroken was, is de polder overstroomd.
Synoniemen
  • (Picardië) renclôture
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.