plastiek
Nederlands
Woordafbreking
- plas·tiek
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘boetseerkunst’ voor het eerst aangetroffen in 1869 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plastiek | plastieken |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
plastiek v [3]
- (kunst) boetseerkunst, beeldhouwkunst
- (kunst) licht- en schaduwwerking in de schilderkunst
- (kunst) voorwerp van plastische kunst
- (medisch) het veranderen van de vorm van iets in of aan het lichaam bijv. d.m.v. plastische chirurgie
plastiek o [4]
Hyponiemen
|
|
|
|
Gangbaarheid
- Het woord plastiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'plastiek' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "plastiek" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- plastiek op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
Werkwoord
vervoeging van |
---|
plastieken |
plastiek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plastieken
- Ik plastiek.
- gebiedende wijs van plastieken
- Plastiek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plastieken
- Plastiek je?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.