planeren

Planeren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pla·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zweven’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
  • afgeleid van het Franse planer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
planeren
planeerde
geplaneerd
zwak -d volledig

Werkwoord

planeren

  1. (luchtvaart) het vliegen zonder, of met afgezette motor
  2. (scheepvaart) het snel varen met een boot waarbij de romp op het water glijdt
    • Met een speedboot kun je gemakkelijk planeren. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord planeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
65 %van de Nederlanders;
56 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.