planeren
![](../I/m/Relekta_(6989973445).jpg)
Planeren
Nederlands
Woordafbreking
- pla·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zweven’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
- afgeleid van het Franse planer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
planeren |
planeerde |
geplaneerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
planeren
- (luchtvaart) het vliegen zonder, of met afgezette motor
- (scheepvaart) het snel varen met een boot waarbij de romp op het water glijdt
- Met een speedboot kun je gemakkelijk planeren.
Vertalingen
1. het snel varen met een boot waarbij de romp op het water glijdt
Gangbaarheid
- Het woord planeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'planeren' herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.