plakker
Nederlands
Woordafbreking
- plak·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plakker | plakkers |
verkleinwoord | plakkertje | plakkertjes |
Zelfstandig naamwoord
plakker m
- (insecten) Lymantria dispar
een nachtvlinder uit de familie van de donsvlinders (Lymantriidae) - (beroep) iemand behang aanbrengt
- Er werden plakkers en stukadoors gevraagd.
- iemand die te lang op zijn stoel blijft zitten en niet weg wil gaan
- In onze kroeg spelen ze bij sluitingstijd altijd een vreselijke smartlap op vol volume on de plakkers naar huis te sturen.
- een stukje materiaal dat door kleven aangebracht wordt
- Heb je een plakker voor me? Mijn band is lek.
Hyponiemen
- aardplakker, dozenplakker, wieltjesplakker, wildplakker, zwoelplakker
Gangbaarheid
- Het woord plakker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'plakker' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.