plakker

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plak·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van plakken met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord plakker plakkers
verkleinwoord plakkertje plakkertjes

Zelfstandig naamwoord

plakker m

  1. (insecten) Lymantria dispar een nachtvlinder uit de familie van de donsvlinders (Lymantriidae)
  2. (beroep) iemand behang aanbrengt
    • Er werden plakkers en stukadoors gevraagd. 
  1. iemand die te lang op zijn stoel blijft zitten en niet weg wil gaan
    • In onze kroeg spelen ze bij sluitingstijd altijd een vreselijke smartlap op vol volume on de plakkers naar huis te sturen. 
  1. een stukje materiaal dat door kleven aangebracht wordt
    • Heb je een plakker voor me? Mijn band is lek. 
Hyponiemen
  • aardplakker, dozenplakker, wieltjesplakker, wildplakker, zwoelplakker

Gangbaarheid

  • Het woord plakker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.