pislucht

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pis·lucht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pislucht pisluchten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

pislucht v/m [1]

  1. de onaangename geur van urine
    • Onderweg moet ik slalommen tussen de kotsplakkaten door; pizza, drank en jointje verdragen elkaar niet zo goed. Toeristenvuilnis: lege blikjes, flesjes bier, slabakken en yoghurtpakken. Onder het spoor bij de Westerdoksdijk hangt pislucht van de bezopen bierfietstoeristen, de bierfiets staat geparkeerd aan de spoorkant. Pissen in het Westerdok, al dan niet in Batmanpak of -cape.[2] 
    • Renée weet inmiddels dat hun gezin in een voormalig drugspand woont. De vorige bewoner zou in dit straatje vol arbeidershuisjes een wiethok hebben gerund. "Dat hoorden we later van de buren." De vorige bewoner hield honden. "De pislucht was tot binnen te ruiken." Behalve de rotzooi die de bewoner achterliet, trekt het verleden weinig sporen. "We hebben één keer 's nachts een junk aan de deur gehad. We belden de politie, die heeft hem weggehaald."' [3] 

Gangbaarheid

  • Het woord pislucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Het Parool MARJO RIJNDERS 16 MEI 2016 'Een vreemde in mijn eigen stad'
  3. de Tubantia Bert Hellegers & Lucien Baard 23-08-17 5 Tukkers over het wonen naast een voormalig drugspand
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.