pioen
Nederlands
Woordafbreking
- pi·oen
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘plant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pioen | pioenen |
verkleinwoord | pioentje | pioentjes |
Zelfstandig naamwoord
- (plantkunde) ranonkelachtige plant van het geslacht Paeonia
- bloem van de pioen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord pioen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pioen' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "pioen" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- pioen op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.