pathos
Nederlands
Woordafbreking
- pa·thos
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘hoogdravendheid’ voor het eerst aangetroffen in 1778 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pathos | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
pathos o [3]
- het aandoenlijke, de bezieling
- (pejoratief) hoogdravendheid, bombast
Gangbaarheid
- Het woord pathos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pathos' herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.