parochie
Nederlands
Woordafbreking
- pa·ro·chie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘kerkelijke gemeente’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | parochie | parochiën parochies |
verkleinwoord | parochietje | parochietjes |
Zelfstandig naamwoord
parochie v
- (religie) gemeenschap van gelovigen in de katholieke kerk die bij één kerkgebouw hoort
Hyponiemen
- buitenparochie, omroepparochie
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. gemeenschap van gelovigen in de katholieke kerk die bij één kerkgebouw hoort
Gangbaarheid
- Het woord parochie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'parochie' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.