parig

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van paar (stam van het werkwoord paren) met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen parig
verbogen parige

Bijvoeglijk naamwoord

parig [1] [2] [3]

  1. geneigd om te paren, paarziek
  2. (verouderd) met betrekking tot een paar, even
Afgeleide begrippen
  • parighoevig

Gangbaarheid

  • Het woord 'parig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.