paradox

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ra·dox
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schijnbare tegenstrijdigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1634 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'doxa' (mening, verwachting) met het voorvoegsel para- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord paradox paradoxen
verkleinwoord paradoxje paradoxjes

Zelfstandig naamwoord

paradox m

  1. schijnbare tegenspraak
Hyponiemen
  • Abilene-paradox, Bell-paradox, Fermiparadox, Galileo-paradox, grootvaderparadox, leugenaarsparadox, predestinatieparadox, Sint-petersburgparadox, tweelingparadox, verjaardagenparadox, wigparadox
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord paradox staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.