overtreder
Nederlands
Woordafbreking
- over·tre·der
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van overtreden met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | overtreder | overtreders |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
overtreder m [1]
- iemand de de grenzen door de wet gesteld over gaat
- De overtreder reed 120 km op een weg waar men maar 80 mocht rijden.
- Roumen zegt dat gemeenten bij „notoire overtreders” van de wet nog steeds kunnen ingrijpen. Dat regelt het convenant expliciet, benadrukt hij: na drie of vier geslaagde aankopen door de mysterykids kan de gemeente besluiten de betrokken ondernemer uit de overeenkomst te schrappen. [2]
- iemand die de spelregels van een spel tijdens het spelen van het spel niet volgt
- Na een derde grove overtreding kreeg de overtreder een rode kaart en moest het voetbalveld verlaten.
Verwante begrippen
- deliquent, schuldige, crimineel, misdadiger
Gangbaarheid
- Het woord overtreder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'overtreder' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.