overdek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  overdek    (hulp, bestand)
  • IPA: /ovərˈdɛk/
Woordafbreking
  • over·dek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overdek overdekken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

overdek o [1]

  1. voorwerp waarmee men iets kan overdekken

Werkwoord

vervoeging van
overdekken

overdek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overdekken
    • Ik overdek. 
  2. gebiedende wijs van overdekken
    • Overdek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overdekken
    • Overdek je? 

Gangbaarheid

  • Het woord overdek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen


Negerhollands

Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

overdek

  1. overschatten

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.