orthodontie
Nederlands
Woordafbreking
- or·tho·don·tie
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘tandheelkunde gericht op verbetering van het gebit’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
- afgeleid van het Griekse 'odōn' (2e nv. odontos) met het voorvoegsel ortho- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | orthodontie | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
orthodontie v
- de tandheelkunde die gericht is op de vorming van een regelmatig gebit
- Hij heeft een nieuwe praktijk opgericht waar hij orthodontie uitoefent.
Vertalingen
1. de tandheelkunde die gericht is op de vorming van een regelmatig gebit
Gangbaarheid
- Het woord orthodontie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'orthodontie' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.