ornaat
![](../I/m/KarelEgonII.jpg)
Karel Egon zu Fürstenberg II in het ornaat van een ridder in de Orde van het Gulden Vlies
Nederlands
Woordafbreking
- or·naat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘ambtsgewaad’ voor het eerst aangetroffen in 1624 [1]
- afgeleid van het Latijnse ornatus (uitrusting, tooi, kleding, gewaad, versiering) met het achtervoegsel -aat [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ornaat | - |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
ornaat o
- de kleding die bij een ambt of waardigheid behoort (bijvoorbeeld het ornaat van een ridderorde of een koningschap)
Afgeleide begrippen
- ornaatmees
Verwante begrippen
- ambtsgewaad, uniform, toga
Uitdrukkingen en gezegden
In vol ornaat.
Gangbaarheid
- Het woord ornaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ornaat' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.