opzadelen
Nederlands
Woordafbreking
- op·za·de·len
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van op en zadelen [1]
Werkwoord
opzadelen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opzadelen |
zadelde op |
opgezadeld |
zwak -d | volledig |
- (figuurlijk) iemand belasten met iets onaangenaams
- Omdat ik het bedienend personeel niet met mijn eigen kinderachtige probleem wil opzadelen, heb ik laatst toch maar babyccino gezegd. Maar dan zo: „En dan nog een, nou ja, een ‘babyccino’.” Ik hoopte dat de aanhalingstekens opgepikt werden. Maar nee. [3]
- een paard een zadel opleggen
Synoniemen
- [1] belasten, opdringen
- [1] iemand iets in de maag splitsen
- [1] iemand iets op de hals schuiven
- [1] zich iets op de hals halen
- [2] zadelen
Gangbaarheid
- Het woord opzadelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opzadelen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- opzadelen op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Paulien Cornelisse 20 januari 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.