opwarmen
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
opwarmen | opwarmend |
opwarming | opgewarmd |
Woordafbreking
- op·war·men
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van op bw en warmen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opwarmen |
warmde op |
opgewarmd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
opwarmen
- overgankelijk warmte toevoegen aan iets
- Hij warmde zijn koffie wat op in de magnetron.
- ergatief een proces van temperatuurstijging ondergaan
- De aarde is inmiddels al enigszins opgewarmd.
Gangbaarheid
- Het woord opwarmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opwarmen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.