opproppen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·prop·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opproppen
propte opeen
opeengepropt
zwak -t volledig

Werkwoord

opproppen

  1. met (te) veel kracht iets of iemand ergens instoppen
    • De vluchtelingen zaten opgepropt in de veel te kleine boot. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord opproppen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
81 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.