opper
Nederlands
![]() |
Woordafbreking
- op·per
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘aanspreektitel van opperwachtmeester’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1898 [1]
- In de betekenis van ‘stapel hooi’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1348 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opper | oppers |
verkleinwoord | oppertje | oppertjes |
Zelfstandig naamwoord
opper m
Synoniemen
- [1] hooiopper
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opperen |
opper
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opperen
- Ik opper.
- gebiedende wijs van opperen
- Opper!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opperen
- Opper je?
Gangbaarheid
- Het woord opper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opper' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "opper" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- opper op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- opper op website: Etymologiebank.nl
- opper op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.