opgelucht
Nederlands
Woordafbreking
- op·ge·lucht
Woordherkomst en -opbouw
- vervoeging van opluchten: voltooid deelwoord (van het scheidbare werkwoord), op te vatten als samenstelling van op bw en gelucht ww
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opluchten |
opgelucht
- voltooid deelwoord van opluchten
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | opgelucht | opgeluchter | opgeluchtst |
verbogen | opgeluchte | opgeluchtere | opgeluchtste |
partitief | opgeluchts | opgeluchters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
opgelucht
- verlost van de zorg dat er iets naars gaat gebeuren
- Hij was opgelucht dat de collectie van Ruysch geen schade had geleden. [1]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord opgelucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opgelucht' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Kooijmans, L. De doodskunstenaar. De anatomische lessen van Frederik Ruysch. (2004) Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam; ISBN 90 351 2673 4; p. 325; geraadpleegd 2017-04-26
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.