opgaaf
Nederlands
Woordafbreking
- op·gaaf
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opgaaf | opgaven |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
opgaaf m/v
- melding van bepaalde gegevens
- De hotelbaas moet aan de politie opgaaf doen van al zijn gasten.
- te vervullen taak
- Zij stond alleen voor de opgaaf om de kinderen groot te brengen.
- (verouderd) een nederlaag aanvaarden, de strijd opgeven
- De overmacht van de vijand maakte de opgaaf onvermijdelijk.
Gangbaarheid
- Het woord opgaaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opgaaf' herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
36 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.