onzekerheid
Nederlands
Woordafbreking
- on·ze·ker·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onzekerheid | onzekerheden |
verkleinwoord | onzekerheidje | onzekerheidjes |
Zelfstandig naamwoord
onzekerheid v
- het niet (helemaal) zeker zijn
- Hij twijfelt altijd want hij heeft last van te grote onzekerheid.
- de mate waarin meting en het gemetene van elkaar kunnen afwijkingen
- Hij is 1.80 meter lang met een onzekerheid van 1 cm.
Synoniemen
- twijfeling, broosheid, schuchterheid
Hyponiemen
- bestaansonzekerheid, meetonzekerheid, rechtsonzekerheid, voedselonzekerheid, werkonzekerheid, zelfonzekerheid
Afgeleide begrippen
- onzekerheidsfactor, onzekerheidsgevoelen, onzekerheidshoek, onzekerheidsmarge, onzekerheidsprincipe, onzekerheidsrelatie
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord onzekerheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'onzekerheid' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.