omgorden

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • om·gor·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omgorden
omgordde
omgord
zwak -d volledig

Werkwoord

omgórden

  1. wederkerend met een gordel omgeven, omringen, omdoen
    • 't Zijn vijftig jaren dan, sints met beschroomde stoutheid
      uw jonkheid zich omgordde, om de eêlste vrucht der oudheid
      aan d' Amsterl gâ te slaan met zijner zonen bloem, ...[1]
       
Vertalingen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omgorden
gordde om
omgegord
zwak -d volledig

Werkwoord

ómgorden

  1. ditransitief omheen doen
    • Hij kreeg daarbij een sjerp omgegord. 

Gangbaarheid

  • Het woord omgorden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
56 %van de Nederlanders;
71 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Isaäc Da Costa- Feestzang ter gelegenheid der viering van het vijftigjarig hoogleeraarsambt van Mr D. J. van Lennep. 19 november 1849
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.