omelet
Nederlands
Woordafbreking
- ome·let
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eiergerecht’ voor het eerst aangetroffen in 1860 [1]
- Via het Franse omelette en amelette van lamelette, wat op zijn beurt is afgeleid van het Latijnse lamella.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omelet | omeletten |
verkleinwoord | omeletje | omeletjes |
Zelfstandig naamwoord
omelet v/m
- (voeding) een gerecht dat bereid wordt door geklutste eieren (eierstruif) te bakken
- Een omelet voor 6 personen.
Hyponiemen
- aardappelomelet, boerenomelet, courgette-omelet, kaasomelet, stokvisomelet
Uitdrukkingen en gezegden
Men kan geen omelet bakken zonder eieren te breken
|
Vertalingen
1. een gerecht dat bereid wordt door geklutste eieren te bakken
Gangbaarheid
- Het woord omelet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'omelet' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.