ogief

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ogief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘spitsboog’ voor het eerst aangetroffen in 1440 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ogief ogieven
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

ogief o [3]

  1. (bouwkunde) kruisboog van een gotisch gewelf, waarvan de uitspringende armen, de welfribben of graten, elkaar diagonaalsgewijs in de top kruisen
  2. (bouwkunde) Bij uitbreiding ook gezegd voor de eveneens gotische spitsboog of puntboog
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ogief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
14 %van de Nederlanders;
22 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.