nylon
Nederlands
Woordafbreking
- ny·lon
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kunststof’ voor het eerst aangetroffen in 1946 [1]
- met het achtervoegsel -on [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nylon | nylons |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (scheikunde) tot de polyamiden behorende synthetische thermoplastische uit vezels bestaande kunststof
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
Afgeleide begrippen
- nylondraad, nylongrondstof, nylonkoord, nylonkous, nylonpanty, nylonstof, nylontouw, nylonweefsel
Gangbaarheid
- Het woord nylon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nylon' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "nylon" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- nylon op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.