nuk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nuk    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • nuk
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘kuur’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord nuk nukken
verkleinwoord nukje nukjes

Zelfstandig naamwoord

nuk v/m

  1. (psychologie) een grillige maar vooral ook boze stemming
    • Het nare kind had weer zijn nukkken. 
Synoniemen
  1. gril, kuur

Gangbaarheid

  • Het woord nuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
72 %van de Nederlanders;
60 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.