noviteit
Nederlands
Woordafbreking
- no·vi·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘nieuwigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1568 [1]
- afgeleid van het Latijnse novitas met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | noviteit | noviteiten |
verkleinwoord | - | - |
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord noviteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'noviteit' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.