notenhout
Nederlands
![](../I/m/Kast_met_marqueterie_van_bloemen%2C_vogels%2C_vlinders%2C_meerminnen_en_tritons_met_kinkhorens.jpeg)
kast met fineer van notenhout
Woordafbreking
- no·ten·hout
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van noot zn en hout zn met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | notenhout | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
notenhout o [1]
- hout van de notenboom
- Bij de advocaten worden we begroet met sculpturale objecten van Joris Laarman: tangramachtig, notenhout. Je kunt erop rusten of, als je functie receptionist is, tegenaan leunen.[2]
- Wie Nooij steunt voor een donatie vanaf 180 euro krijgt van hem een eigen gemaakt kistje van ebben- of notenhout of esdoorn om bijvoorbeeld sieraden in op te bergen.[3]
Gangbaarheid
- Het woord notenhout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'notenhout' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Het Parool JAAP HUISMAN 21 SEPTEMBER 2016 Nieuwe kantoren op de Zuidas: eenmaal binnen zijn de verschillen groot
- de Telegraaf 30 jan. 2018 Sander Nooij: daar komt de schutter
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.