nokbalk

Nederlands

Hollands spant met aan de top de nokbalk of nokgording
Uitspraak
Woordafbreking
  • nok·balk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nokbalk nokbalken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

nokbalk m [1]

  1. horizontaal geplaatste balk in de top van de kapconstructie, waar sporen en/ of dakbeschot op zijn bevestigd
    • De blonde jongen kondigde toen aan met de jaarwisseling een stunt uit te halen. 'We wachtten op een grap, maar het spektakel wilde dat hij zich verhing aan de nokbalk bij zijn ouders op zolder.'[2] 
    • De spijkers in de handen en voeten bijvoorbeeld. Dat zijn eigenlijk je reinste bouten waarmee men doorgaans een nokbalk aan een dakgebint vastnagelt.[3] 
    • Tussen de tuin en de straat staat nog de oude poort; de versieringen op de nokbalk weliswaar beschadigd, maar nog intact.[4] 
Synoniemen
  • nokgording
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord nokbalk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
75 %van de Nederlanders;
68 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.