nettoloon
Nederlands
Woordafbreking
- net·to·loon
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van netto en loon zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nettoloon | nettolonen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
nettoloon o [1]
- het brutoloon waar onder andere belasting en sociale premies van zijn afgetrokken
- Het nettoloon neemt licht toe deze maand. Deze stijging echter is alweer tenietgedaan door de lastenverzwaringen, meent Peter de Quaak.[2]
- Wie een straks een blik werpt op het al dan niet gestegen nettoloon, doet er goed aan het loonstrookje te controleren.[3]
Gangbaarheid
- Het woord nettoloon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nettoloon' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 05 jan. 2018
- de Telegraaf 04 jan. 2018
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.