napraat
Nederlands
Woordafbreking
- na·praat
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van na en praat zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | napraat | - |
verkleinwoord | napraatje | napraatjes |
Zelfstandig naamwoord
napraat m
- het napraten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
napraten |
napraat
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van napraten
- ... dat ik napraat.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van napraten
- ... dat jij napraat.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van napraten
- ... dat hij napraat.
Gangbaarheid
- Het woord napraat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'napraat' herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.