naheffing

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·hef·fing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord naheffing naheffingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

naheffing v [1]

  1. een belastingaanslag die volgt op de voorlopige aanslag
    • Een notaris die zijn zorgplicht schendt is niet per se ook aansprakelijk voor de fouten die hij maakt. Dat blijkt uit een zaak waarin iemand te weinig overdrachtsbelasting heeft betaald omdat de notaris bepaalde zaken niet in de akte had opgenomen. De gedupeerde kreeg daardoor van de belastinginspecteur nog een naheffing voor de overdrachtsbelasting inclusief rente.[2] 
    • De uitspraak van het hof is eeen domper voor de Belastingdienst en een volgende stap in een jarenlange strijd tussen een groep van tientallen erfgenamen die voor miljoenen euro’s aan naheffingen had ontvangen, omdat de Belastingdienst hun overleden ouders had aangemerkt als zwartspaarders.[3] 
Synoniemen
  • navordering
Afgeleide begrippen
  • naheffingsaanslag
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord naheffing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf LEON BRANDSEMA 16 mrt. 2018
  3. de Telegraaf LEON BRANDSEMA EN BART MOS 20 feb. 2018
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.