modem
Nederlands
Woordafbreking
- mo·dem
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘toestel t.b.v. telefoonaansluitingen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1973 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | modem | modems |
verkleinwoord | modempje | modempjes |
Zelfstandig naamwoord
modem m / o
- (elektronica), (communicatie) in- of extern apparaat dat digitale signalen omzet in analoge (moduleert) en vice versa bij ontvangst reconstrueert (demoduleert), zodat computers over telefoonlijnen met elkaar kunnen communiceren
Gangbaarheid
- Het woord modem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'modem' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.