mobiliseren
Nederlands
Woordafbreking
- mo·bi·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘troepen in het veld brengen’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van het Franse mobiliser (met het achtervoegsel -iseren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mobiliseren |
mobiliseerde |
gemobiliseerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
mobiliseren
- optrommelen en inschakelen van helpers, actiebereid maken van geestverwanten
- Hij mobiliseerde het halve land in een boycot tegen het bedrijf.
- Ze hebben alles en iedereen gemobiliseerd om het voorstel van tafel te krijgen.
- (militair) (politiek) gevechtsklaar maken van legeronderdelen
- Ook de Nederlandse staat mobiliseerde haar troepen.
Vertalingen
1. optrommelen en inschakelen van helpers, actiebereid maken van geestverwanten
2. gevechtsklaar maken van legeronderdelen
Gangbaarheid
- Het woord mobiliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mobiliseren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.