mit

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  mit    (hulp, bestand)
  • IPA: /mɪt/
Woordafbreking
  • mit
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

mit o

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) overledene
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord 'mit' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands

Duits

Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Oudhoogduitse miti, mit, van het Oergermaanse *midi.

Voorzetsel

mit + datief

  1. met
  1. «Ich fahre mit dem Auto.»
    Ik rij met de auto.

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /mɪt/ (Etsbergs)
Woordherkomst en -opbouw
  • Komt van het Oudlimburgse mid.
enkelvoud meervoud
bepaald geheel mitte mitter
gemut. - -
onbepaald geheel mit mit
gemut. - -

Voorzetsel

mit (+ datief)

  1. met
  2. per
  3. door middel van

Nedersaksisch

Voorzetsel

mit

  1. met

Noors

Zelfstandig naamwoord

mit

  1. verouderde spelling of vorm van midd van vóór 2005
(verouderd) onbepaalde vorm nominatief enkelvoud, mannelijk

Oudnederlands

Voorzetsel

mit

  1. met
  1. «He was mit mi.»
    Hij was met mij.

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • mit

Voorzetsel

mit + datief mit

  1. met
  1. «Drauss iss es am schneehe alleweil, awwer wann die Daage laenger warre un’s widder wennich waarm watt, schtaerte die Bauere widder mit ihr Arewet.»
    Buiten sneeuwt het de hele tijd, maar als de dagen langer worden en het weer een beetje warm wordt, beginnen de boeren weer met hun werk.
Opmerkingen

Sallands

Voorzetsel

mit

  1. met

Stellingwerfs

Voorzetsel

mit

  1. met
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.