mispel
Nederlands
Woordafbreking
- mis·pel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vrucht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mispel | mispels mispelen |
verkleinwoord | mispeltje | mispeltjes |
Zelfstandig naamwoord
mispel v/m
- (plantkunde) een vruchtenboom en drager van de mispel
- (fruit) de vrucht van de mispelboom
- De vrucht van de mispel is bekend omdat deze pas gegeten wordt wanneer deze begint te rotten.
Vertalingen
1. een vruchtenboom en drager van de mispel
2. de vrucht van de mispelboom
Gangbaarheid
- Het woord mispel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mispel' herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.