marathon
Nederlands
Woordafbreking
- ma·ra·thon
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hardloopwedstrijd over lange afstand’ voor het eerst aangetroffen in 1900 [1]
- van het Griekse plaatsje [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | marathon | marathons |
verkleinwoord | marathonnetje | marathonnetjes |
Zelfstandig naamwoord
marathon m
- (sport) een hardloopwedstrijd over 42,195 kilometer lengte
- Hij heeft de marathon gewonnen.
- overdrachtelijk iets dat bijzonder lang volgehouden wordt
- Dat overleg zal wel weer een marathon tot in de kleine uurtjes gaan worden.
Hyponiemen
- kustmarathon, rukmarathon, schaatsmarathon
Afgeleide begrippen
- marathondebat, marathoninterview, marathonloop, marathonloper, marathonrijder, marathonschaatser, marathontoerisme, marathonvergadering
Gangbaarheid
- Het woord marathon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'marathon' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.