magnetiseur
Nederlands
Woordafbreking
- mag·ne·ti·seur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van magnetiseren met het achtervoegsel -eur [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | magnetiseur | magnetiseurs |
verkleinwoord | magnetiseurtje | magnetiseurtjes |
Zelfstandig naamwoord
magnetiseur m [2]
- (beroep) iemand die magnetiseert (genezer die d.m.v. handoplegging tracht anderen van hun kwalen te verlossen)
Gangbaarheid
- Het woord magnetiseur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'magnetiseur' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.