geluier

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·lui·er
Woordherkomst en -opbouw
  • naamwoord van handeling luieren met het voorvoegsel ge-
enkelvoud meervoud
naamwoord geluier
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

geluier [1]

  1. het aanhoudend lui zijn; het aanhoudend werkeloos zijn
    • Frank: ,,Wat een fantastische week was dit. Van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat live muziek zien en horen. Wat een genot! Ik ben moe maar fucking voldaan. En niks geen geluier, dit weekend ga ik gewoon weer naar het Dauwpop festival." [2] 
    • Absoluut geen geluier vandaag voor radiomaker en kunstenaar Ruud Wild. Hij zat een groot deel van de dag in zijn atelier. [3] 
    • Terug op de camping gaan de zere voeten omhoog en besluiten we dat er toch even geluierd mag worden. In de deuropening van de caravan naast ons pingelt een man op zijn gitaar en langzaam dommelen we in slaap. [4] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'geluier' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.