geluier
Nederlands
Woordafbreking
- ge·lui·er
Zelfstandig naamwoord
geluier [1]
- het aanhoudend lui zijn; het aanhoudend werkeloos zijn
- Frank: ,,Wat een fantastische week was dit. Van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat live muziek zien en horen. Wat een genot! Ik ben moe maar fucking voldaan. En niks geen geluier, dit weekend ga ik gewoon weer naar het Dauwpop festival." [2]
- Absoluut geen geluier vandaag voor radiomaker en kunstenaar Ruud Wild. Hij zat een groot deel van de dag in zijn atelier. [3]
- Terug op de camping gaan de zere voeten omhoog en besluiten we dat er toch even geluierd mag worden. In de deuropening van de caravan naast ons pingelt een man op zijn gitaar en langzaam dommelen we in slaap. [4]
Synoniemen
- gelanterfant, luilakkerij, leegloperij
Gangbaarheid
- Het woord 'geluier' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geluier' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 10-01-17 Frank van der Lende pakt wereldrecord
- Tubantia Tom Tates 22-07-18 Birgit maakt net wakkerselfie en hongerige Jochem ontbijt heftig
- De Telegraaf LOTTE ROEP 11 aug. 2013 Groene weelde in Zwarte Woud
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.