loopplank

Nederlands

Houten loopplank van een varend monument
Uitspraak
Woordafbreking
  • loop·plank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord loopplank loopplanken
verkleinwoord loopplankje loopplankjes

Zelfstandig naamwoord

loopplank v/m [2]

  1. plank waarover men kan lopen vooral om van de wal op een boot te komen
    • Toen de Coolsingel, de hoofdstraat van de stad waar tot op de dag van vandaag niemand woont, in de jaren zestig enigszins was opgeknapt, werd een gigantische bouwput gegraven voor de aanleg van de metro. Jarenlang kluunden de Rotterdammers langs omheinde bouwplaatsen en putten, over noodbruggetjes en loopplanken om hun boodschappen te doen. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord loopplank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.